Evaluatie
|
SCHRIJVEN |
|||
|
UITSTEKEND |
GOED |
MATIG |
ONDERMAATS |
Spelling |
Maakt geen spellingsfouten, fouten tegen woordenschat en grammaticafouten. |
Maakt weinig spellingsfouten, fouten tegen woordenschat en grammaticafouten. |
Maakt hier en daar spellingsfouten, fouten tegen woordenschat en grammaticafouten. |
Maakt tekst met veel spellingsfouten, fouten tegen woordenschat en grammaticafouten. |
Doelpubliek |
Je stemt vlot en spontaan op je ontvanger af. |
In een opdracht stem je zelfstandig je taal en inhoud op de ontvanger af. |
Met begeleiding kun je de taal en inhoud aan de ontvanger aanpassen. |
Je past je taal en inhoud helemaal niet aan de ontvanger aan. |
Structuur |
Je schrijft een goed gestructureerde tekst. De tips over de opbouw van je betoog en logische alineaverbanden worden consequent toegepast. Je publiek begrijpt alles. |
De tekst is goed te volgen, maar af en toe duikt er een onduidelijkheid op doordat de tekst niet goed opgebouw is, of er onlogische alineaverbanden zijn. |
De structuur in je tekst is niet altijd duidelijk. Je publiek verliest soms de draad tijdens het lezen omdat je betoog niet helder uitgeschreven is of omdat er onlogische alineverbanden voorkomen. |
Je tekst mist structuur. De opbouw is niet logisch. Logische alinealineverbanden zijn (bijna) niet aanwezig. |
Woordgebruik |
Je speelt met woorden en kunt je precies uitdrukken. Iedereen begrijpt wat je wil zeggen. |
Je besteedt aandacht aan je woordgebruik. Je woordkeuze drukt meestal goed uit wat je bedoelt. |
Je kiest vaak dezelfde vage woorden. Je komt niet tot de woorden die precies uitdrukken wat je bedoelt. |
Je woordenschat is erg beperkt. Je slaagt er niet in om uit te drukken wat je bedoelt. |
Verzamelen van ideeën |
Je verzamelt vlot informatie en ideeën voor je betoog. Je kunt die elementen ook structureren. |
Je verzamelt vlot informatie en ideeën voor je betoog. |
Het zelfstandige verzamelen van ideeën voor je instructie verloopt moeizaam. |
Enkel met begeleiding vind je ideeën voor je betoog. |
Formeel en informeel taalgebruik
|
Je stemt je taalgebruik op de ontvanger af door het gepaste taalregister te kiezen. |
Je kent het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik. Af en toe maak je hier wel fouten tegen. |
Je weet niet goed welk taalregister er in een situatie past. |
Je vermengt taalregisters. Je gebruikt informeel en formeel taalgebruik door elkaar. |
Concentratie | Is altijd alert met de taak bezig. | Is meestal alert met de taak bezig. | Laat zich snel afleiden, is niet zo alert met de taak bezig. | Is zeer snel afgeleid, is niet alert met de taak bezig. |
Volbrengen opdracht |
Volgt iedere stap nauwkeurig op en voert de opdracht uit zoals gevraagd. | Volgt het merendeel van de stappen die opgelegd zijn. | Volgt de helft van de stappen van de opdracht. | Volgt de stappen niet en voert de opdracht helemaal niet uit zoals gevraagd wordt. |